Met de pagina's FTP-site toevoegen en FTP-site bewerken kunt u vooraf gedefinieerde bestemmingsmappen voor de FTP-site toevoegen of bewerken. Wanneer u klaar bent met het invoeren van mapinformatie drukt u op OK onderaan de pagina. Als u geen map wilt invoeren of bewerken, klikt u op Annuleren onderaan de pagina.
Gebruik het veld Aliasnaam om een alias (bijv. bijnaam of weergavenaam)voor de vooraf gedefinieerde map te typen. Deze naam wordt weergegeven op het apparaat. Als u een document vanuit het apparaat naar een map verzendt, wordt de aliasnaam weergegeven als een selectievakje, zodat gebruikers kunnen aangeven waar zij hun gescande document willen opslaan. De alias moet uniek zijn voor iedere vooraf gedefinieerde map.
Gebruik het veld FTP-pad om de volledige padnaam op de FTP-server op te geven waar het gescande document en de metagegevens zullen worden geplaatst.
Het verdient aanbeveling paden redelijk kort (minder dan 150 tekens) te houden om problemen met de lengte van de padnaam te vermijden.
1. De naam van een pad voor FTP mag maximaal 256 tekens omvatten.
2. Alleen tekens uit de ASCII-tekenset blijven behouden. Als niet uit de ASCII-tekenset afkomstige tekens worden gebruikt, werken de padnaam en de bestandsnaam mogelijk niet goed. Er kunnen onherkenbare tekens in de pad- en bestandsnaam verschijnen.
3. De padlengte moet extra ruimte bevatten voor verschillende andere elementen die mogelijk worden toegevoegd aan de bestandsnaam. Dit zijn een bestandsnaamextensie, een optioneel door het apparaat gedefinieerd pad (een opgegeven vast voorvoegsel voor de bestandsnaam), een optionele mapnaam gebaseerd op de gebruikersnaam en extra tekens (datum en tijd zoals 07192005190100) die waar nodig worden toegevoegd om dubbele bestandsnamen te voorkomen.
Gebruik het veld FTP-server om de naam of het IP-adres van de FTP-server te typen.
Gebruik het veld FTP-opdrachtpoort om het poortnummer op te geven dat wordt gebruikt voor toegang tot de FTP-server. De standaardinstelling (21) wordt door de meeste FTP-servers gebruikt voor het accepteren van opdrachten.
Gebruik het veld Gebruikersnaam om de gebruikersnaam voor toegang tot de FTP-server op te geven.
Gebruik het veld Wachtwoord om het wachtwoord voor toegang tot de FTP-server op te geven.
Klik op Toegang tot map testen om te testen en controleren of de FTP-server en het pad goed toegankelijk zijn voor het apparaat.
Nadat u op OK hebt geklikt, kan het enige tijd duren voordat de gebruikersgegevens zijn gecontroleerd. Als de gebruikersgegevens niet geldig zijn, duurt het aanzienlijk langer voordat er een foutmelding verschijnt. Er verschijnt een foutbericht met het verzoek de gebruikersgegevens te wijzigen.
Als de padnaam ongeldig is dan bestaat de bestemmingsmap niet of is de padnaam te lang. Bij het testen van de padnaamlengte wordt aangenomen dat de datum en tijd moeten worden toegevoegd aan de standaardbestandsnaam om er zeker van te zijn dat het een unieke naam is.
Gebruik de instelling Vast voorvoegsel bestandsnaam om bestanden die afkomstig zijn van elk afzonderlijk apparaat uniek te identificeren. Elk apparaat kan worden geconfigureerd met een uniek voorvoegsel. Dit kan van pas komen als u wilt nagaan waar een document is gescand, of om onnodige verdubbeling te voorkomen wanneer twee of meer apparaten documenten scannen naar dezelfde bestemmingsmap.
Een vast voorvoegsel voor bestandsnaam inschakelen:
1. Selecteer Vast voorvoegsel bestandsnaam inschakelen.
2. Typ een voorvoegsel van drie letters in het veld Voorvoegsel bestandsnaam.
3. Klik op de knop OK als u alle instellingen op deze pagina hebt gemaakt.
Het voorvoegsel wordt toegevoegd aan het begin van de standaardbestandsnaam voor ieder bestand dat wordt opgeslagen in een map. De gebruiker kan het vaste voorvoegsel voor de bestandsnaam niet overschrijven.
Als u de instelling Map gebaseerd op gebruikersnaam maken selecteert, kunnen alle bestanden naar een map (bijv. directory) in de mapbestemming worden gestuurd. De naam van de map wordt de FTP-gebruikersnaam. Als de map niet bestaat, wordt deze in de bestemmingsmap gemaakt.
Gebruik de instelling Bestandsindeling Metagegevens om de bestandsindeling aan te geven waarin de metagegevens worden gecreëerd. De indeling wordt gewoonlijk bepaald door de toepassing van derden. Raadpleeg de documentatie van de toepassing van derden voor meer informatie over het selecteren van de bestandsindeling.
· Geen- Er worden geen metagegevensbestanden gemaakt.
· XML-
· HPS-
Opmerking: |
als u Geen als bestandsindeling selecteert, worden er geen metagegevens gemaakt. |
· Kleurvoorkeuren- Selecteer de standaardkleur van het gescande document in de vervolgkeuzelijst Kleurvoorkeuren.
· Resolutie- Selecteer de standaardresolutie van het gescande document in de vervolgkeuzelijst Resolutie.
· Bestandsindeling- Selecteer de standaardbestandsindeling van het gescande document in de vervolgkeuzelijst Bestandsindeling.
· Standaardbestandsgrootte- Selecteer de standaardbestandsgrootte van het gescande document in de vervolgkeuzelijst Standaardbestandsgrootte.
Opmerking: dit zijn de instellingen die van toepassing zijn op het document dat wordt gescand. De gebruiker kan deze instellingen overschrijven als dat nodig is vanaf het bedieningspaneel van het apparaat.